Sjopen

Mijn moeder was dol op gele rozen, dus wilde ik mijn vader op haar sterfdag een bos gele rozen laten bezorgen.

Ik wandelde onbekommerd de plaatselijke bloemenwinkel binnen, die is gevestigd op het Chopinplein alhier. Achter de toonbank wachtte een dikkig pesthumeur met jeugdpuistjes me met malende kaken op. Waarschijnlijk een jaar of 17. Ze wilde duidelijk overal zijn, behalve hier, achter deze stomme toonbank in deze stomme winkel, in dit stomme stadje en met deze stomme klant.

Ik besloot net te doen of alles helemaal oké was op deze stralende dag in maart, en zei vrolijk: ‘Ik wil graag bloemen laten bezorgen!’

Het kind werd al moe bij de gedachte, want daarvoor moest ze een formuliertje invullen. En dat valt niet mee als je zo druk bezig bent met je kauwgom. Ze draaide zich zuchtend om, en griste een blokje met formuliertjes van de werktafel achter haar. Ze klapte het op de toonbank en vroeg snauwend: ‘In Culemborg?’

‘Nee,’ zei ik. ‘In Schiedam.’

‘Wat is uw naam?’ snauwzuchtte het kind, de geestelijke en lichamelijke uitputting duidelijk nabij.

‘Peeters-met-dubbel-e,’ zei ik werktuiglijk. Ik heb afgeleerd om ‘Peeters met twee e’s’ te zeggen, want er is altijd wel een heldere geest die dan (wiskundig volkomen terecht) opmerkt dat het dan eigenlijk dríé e’s zijn. Dus zeg ik ‘dubbel-e’ zodat het meteen duidelijk is. Of liever: zou moeten zijn.

Niet voor het malende kind. Zij noteerde: ‘Peters.’

‘Met dubbel-e,’ zei ik. Ik wilde het graag goed hebben, want straks zou ik de naam van mijn vader moeten noemen, en die heette óók al Peeters. Over toeval gesproken!

Het kind keek zwijgend naar het formuliertje, en deed niks.

‘Er moet nog een e bij,’ zei ik behulpzaam.
We zijn niet allemaal geboren met het intellect van Albert Einstein, dus ik had nog genoeg geduld in voorraad.

Het kind maakte met haar pen vage, cirkelende bewegingen boven het formuliertje.

‘Daar,’ wees ik. ‘Daar moet nog een e tussen.’

Er verscheen een e, zó ver boven de naam, dat je echt niet kon zien waar hij geacht werd neer te dalen. Ik liet het er maar bij zitten. Ik bedacht dat het boeket, zelfs als de naam van mijn vader verkeerd gespeld zou worden, heus niet zou verdwalen, dankzij postcode en huisnummer.

Nadat ik mijn adres op het formuliertje had gemarteld (‘Nee, Gandhi is met de h achter de d’) en mijn vaders naam als ‘Peters’ had laten invullen, kwamen we aan zijn adres toe.

‘Chopinplein,’ zei ik. Want geloof het of niet: er zijn twee Chopinpleinen in Nederland, één in Schiedam en één in Culemborg. Aardig genoeg sluiten beide aan op een Beethovenlaan.

Het kauwende kind noteerde: ‘Sjopenplein.’

Ik riep geschokt uit, helemaal vergetend dat ik mijn geduld probeerde te bewaren: ‘Maar kind! Je weet toch wel hoe je “Chopinplein” schrijft! Jullie zitten zélf op het Chopinplein!’

Waarop het kind me laatdunkend aanstaarde, alsof ik ter plekke ten prooi was gevallen aan opzettelijke dementie, en venijnig neuzelde: ‘O, dus tóch in Culemborg!’

Ik heb daarna enige tijd besteed aan een lesje over straatnamen. Dat bepaalde namen, zoals Kerkstraat en Hoofdstraat en Stationsplein heus in verschillende plaatsen voorkomen, en dat er ook heel toevallig twee Chopinpleinen zjin, een kilometer of 100 van elkaar.

Ik weet niet of het college ergens is aangekomen. Ik heb de bloemiste in de knop nooit weergezien. De rozen zijn wel aangekomen.

Reacties

reacties